Welkom op het Youtube kanaal van de AvdR. De grootste juridische videobibliotheek van Nederland.
Moet een belangenvereniging die een collectieve actie wil instellen voor een voorlopig getuigenverhoor ook aan de eisen van art. 3:305a BW voldoen? En is het oude of het nieuwe art. 3:305a BW van toepassing? Martijn Scheltema licht dit in 3 minuten toe aan de hand van een recente uitspraak van de Hoge Raad.
Hoge Raad 11 maart 2022
ECLI:NL:HR:2022:347
-----------------------------
SMMT is een stichting die ongewenst gedrag in de muziekbranche wil tegengaan.
SMMT heeft om een voorlopig getuigenverhoor verzocht omdat zij bewijs wil verzamelen tegen Warner. SMMT vindt dat Warner onrechtmatig handelt door niet op te treden tegen wangedrag van aan Warner verbonden artiesten. De door haar voorziene procedure is een collectieve actie op grond van art. 3:305a BW.
De rechtbank heeft dit verzoek voor een voorlopig getuigenverhoor toegewezen.
Het hof heeft dit verzoek echter alsnog afgewezen. SMMT voldeed volgens het hof niet aan de eisen voor een collectieve actie van art. 3:305a BW en kon daarom ook niet worden toegelaten tot een voorlopig getuigenverhoor.
De Hoge Raad laat dat oordeel in stand.
De Hoge Raad stelt voorop dat bij de beoordeling van het verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor de toewijsbaarheid van de vordering van SMMT in de hoofdzaak niet ter beoordeling voorligt. Dat is vaste rechtspraak van de Hoge Raad.
Dat neemt volgens de Hoge Raad echter niet weg dat bij een collectieve actie het verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor wegens onvoldoende belang kan worden afgewezen. Dat is het geval als onvoldoende aannemelijk is dat SMMT voldoet aan de eisen voor een collectieve actie van art. 3:305a BW.
De volgende vraag die de Hoge Raad moet beantwoorden is of het voor 1 januari 2020 geldende recht van toepassing is of het sindsdien geldende recht. Het gewijzigde art. 3:305a BW met daarin de door het hof toegepaste strengere eisen geldt immers vanaf 1 januari 2020.
De Hoge Raad vindt dat het hof het verzoek terecht heeft beoordeeld aan de hand van de eisen zoals die sinds 1 januari 2020 gelden. Op grond van de art. 68a en 119a lid 1 Overgangswet nieuw Burgerlijk Wetboek is het gewijzigde artikel van toepassing.
Tot 1 januari 2020 was immers geen hoofdzaak ingesteld en er is volgens de Hoge Raad ook geen aanwijzing dat de hoofdzaak (uitsluitend) betrekking heeft op gebeurtenissen die hebben plaatsgevonden voor 15 november 2016. Art. 119a lid 2 Overgangswet nieuw Burgerlijk Wetboek bepaalt namelijk dat het oude artikel van toepassing blijft als de collectieve actie (uitsluitend) ziet op gebeurtenissen die voor die datum hebben plaatsgevonden.
Volg ons ook op:
Website: [ Ссылка ]
Linkedin: [ Ссылка ]
Instagram: [ Ссылка ]
Spotify: [ Ссылка ]
Ещё видео!