Hoge Raad 1 april 2022 (X / Amsterdam-Inn B.V.)
ECLI:NL:HR:2022:494
Deze zaak gaat over een verhuurder die zijn pand in Amsterdam uit de verhuur wil halen om er zelf een hotel te beginnen. Daarmee kan hij namelijk meer geld verdienen dan met de verhuur. Er is één probleem: er zit al een huurder in het pand. Die huurder gebruikt het pand ook voor een hotel en is niet van plan te vertrekken. Paul Tanja behandelt deze zaak in 3 minuten aan de hand van een uitspraak van de Hoge Raad.
Ga naar [ Ссылка ] en schrijf je in voor onze wekelijkse nieuwsbrief. Zo ben je altijd op de hoogte van de laatste ontwikkelingen op het gebied van de civiele cassatierechtspraak in Nederland.
Uitspraak Hoge Raad:
[ Ссылка ]
Artikel 296 Burgerlijk Wetboek Boek 7:
[ Ссылка ]
-----------------------------
Deze zaak gaat over een verhuurder die zijn pand in Amsterdam uit de verhuur wil halen om er zelf een hotel te beginnen. Daarmee kan hij namelijk meer geld verdienen dan met de verhuur. Er is één probleem: er zit al een huurder in het pand. Die huurder gebruikt het pand ook voor een hotel en is niet van plan te vertrekken.
De verhuurder stapt daarom naar de rechter. Hij vordert dat de huurder weggaat uit het pand met als argument dat de verhuurder het pand dringend nodig heeft voor eigen gebruik (art. 7:296 lid 1 BW). Dat eigen gebruik zou er dan in bestaan dat de verhuurder zelf een hotel wil beginnen in het pand. En die wens van de verhuurder is naar eigen zeggen dringend omdat hij daarmee denkt behoorlijk meer te verdienen dan met de huidige verhuur.
Het hof wijst de vordering van de verhuurder af. Het hof ziet niet in waarom de verhuurder, die ook andere panden heeft in een vastgoedportefeuille, nou net dít pand moet gebruiken voor zijn beoogde hotel en de huurder daarom zou moeten vertrekken.
De Hoge Raad vindt dat niet een juist oordeel. Waar de wet zegt dat de verhuurder de huurovereenkomst kan beëindigen omdat hij het pand dringend nodig heeft voor eigen gebruik, is volgens de Hoge Raad bedoeld dat het pand van wezenlijk belang moet zijn voor de verhuurder. Algemene bedrijfseconomische redenen kunnen daarvoor voldoende zijn, dus ook de beoogde rendementsverbetering die de verhuurder in deze zaak dacht te kunnen behalen. Het hof is daarom te streng geweest voor de verhuurder.
Verder zegt de Hoge Raad dat de verhuurder niet aannemelijk hoeft te maken dat hij geen andere opties heeft dan het in eigen gebruik nemen van het verhuurde. Het is net omgekeerd: het ligt in beginsel op de weg van de huurder om te stellen en aannemelijk te maken dat de verhuurder andere opties heeft én dat het benutten daarvan voldoende in de rede ligt. Deze bewijslastverdeling heeft het hof evenmin goed toegepast, vindt de Hoge Raad. Daarom moet een nieuw hof nu beoordelen of de verhuurder toch het pand in eigen gebruik mag nemen.
Ещё видео!